
Waarneming en gedrag
Dieren en mensen passen zich voortdurend aan hun omgeving aan. Goede informatie is daarvoor van levensbelang. Door zintuigen zoals het oog komt veel informatie via zenuwen bij de hersenen. Het centrale zenuwstelsel gebruikt deze informatie voor bewuste en onbewuste reacties die leiden tot succesvol gedrag. Hoe reageer jij op je omgeving en welk gedrag vertoon jij?
Snel navigeren door HOOFDSTUK 2 van VWO 5
Paragrafen
Leerdoelen
Paragraaf 1: Zintuigen
- Je kunt de werking van zintuigen in relatie met het zenuwstelsel beschrijven.
- Je kunt de reactie van en zintuig op een adequate prikkel beschrijven.
Het zintuigstelsel is verantwoordelijk voor het waarnemen van prikkels uit zowel het externe milieu als het interne milieu. Dit stelt organismen in staat om op veranderingen te reageren en hun gedrag aan te passen.
Interne en externe prikkels
Het lichaam ontvangt en verwerkt prikkels, die onderverdeeld kunnen worden in:
- Externe prikkels: afkomstig van de omgeving, zoals licht, geluid, temperatuur, druk en smaakstoffen.
- Interne prikkels: afkomstig uit het lichaam zelf, zoals veranderingen in de osmotische waarde, zuurgraad of bloeddruk.
Verschillende zintuigen detecteren deze prikkels en sturen signalen via neuronen naar het centrale zenuwstelsel (CZS).
Soorten receptoren
Afhankelijk van het type prikkel waarop ze reageren, kunnen zintuigcellen (receptoren) worden onderverdeeld in:
- Mechanische receptoren: Gevoelig voor aanraking, druk, beweging en geluid. Voorbeelden zijn tastreceptoren, drukreceptoren, en gehoorreceptoren in het oor.
- Chemische receptoren: Gevoelig voor geurmoleculen en opgeloste stoffen. Voorbeelden zijn smaakreceptoren en reukreceptoren.
- Temperatuurreceptoren: Detecteren warmte en kou en bevinden zich in de huid.
- Pijnreceptoren: Liggen verspreid door het hele lichaam en reageren op extreme druk, temperatuur of schadelijke stoffen.
- Lichtreceptoren (fotoreceptoren): Liggen in het netvlies van het oog en reageren op zichtbaar licht.
Prikkeldrempel en impulsgeleiding
- Elke receptor heeft een prikkeldrempel, de minimale sterkte van een prikkel die nodig is om een impuls te veroorzaken.
- Als de prikkelsterkte boven de drempelwaarde komt, ontstaan impulsen die via sensorische neuronen naar het CZS worden geleid.
- De impulsfrequentie (het aantal impulsen per seconde) bepaalt hoe sterk een prikkel door de hersenen wordt waargenomen.
Adaptatie of gewenning treedt op wanneer een receptor minder gevoelig wordt voor een aanhoudende prikkel. Dit voorkomt overbelasting van het CZS.
Paragraaf 2: De werking van het oog
- Je kunt de delen van het oog en hun functie beschrijven.
- Je kunt de beeldvorming door de ooglenzen uitleggen.
- Je kunt uitleggen hoe de pupilreflex werkt.
- Je kunt de bouw en werking van het netvlies uitleggen.
- Je kunt uitleggen hoe je diepte kunt zien.
Het oog speelt een essentiële rol bij de waarneming van lichtprikkels en de vorming van een scherp beeld. Het bevat verschillende structuren die samenwerken om licht op te vangen en om te zetten in impulsen naar de hersenen.
Bouw van het oog
Het oog bestaat uit meerdere lagen en structuren:
- Hoornvlies: Doorzichtig deel van het oog dat licht binnenlaat en breekt.
- Iris: Gekleurd deel van het oog, regelt de hoeveelheid licht die binnenkomt via de pupil.
- Lens: Zorgt voor lichtbreking en scherpstelling op het netvlies door accommodatie.
- Netvlies: Bevat lichtreceptoren (fotoreceptoren) die prikkels omzetten in impulsen.
- Oogzenuw: Voert de impulsen naar de hersenen voor verwerking van het beeld.
Beeldvorming en accommodatie
- Lichtstralen worden gebroken door het hoornvlies en de lens, waardoor een scherp beeld op het netvlies ontstaat.
- Accommodatie is het proces waarbij de lens boller of platter wordt om scherp te stellen op objecten dichtbij of veraf.
- Bijziendheid en verziendheid ontstaan door afwijkingen in de lichtbreking, wat gecorrigeerd kan worden met lenzen.
Pupilreflex en aanpassing aan licht
- De pupilreflex regelt de hoeveelheid licht die op het netvlies valt om beschadiging te voorkomen.
- Donkeradaptatie verlaagt de prikkeldrempel van staafjes, waardoor je in het donker beter kunt zien.
- Kegeltjes zorgen voor het waarnemen van kleuren, terwijl staafjes voornamelijk contrasten waarnemen.
Paragraaf 3: Gedrag
- Je kunt toelichten wat gedrag is en hoe gedrag is ingedeeld.
- Je kunt uitleggen hoe gedrag tot stand komt en dat gedrag het resultaat is van de relatie van een organisme met zijn omgeving.
- Je kunt beschrijven wat ethologie inhoudt en een eenvoudig gedragsonderzoek uitvoeren.
Gedrag bestaat uit alle waarneembare handelingen van een dier of mens. Dit kan variëren van bewegingen tot geluiden maken en geurstoffen afscheiden. Het bestuderen van gedrag wordt ethologie genoemd.
Gedragssystemen en prikkels
- Gedrag is opgebouwd uit opeenvolgende handelingen, ook wel gedragselementen genoemd.
- Deze handelingen worden beïnvloed door prikkels:
- Interne prikkels komen uit het lichaam, zoals honger of hormonen.
- Externe prikkels komen uit de omgeving, zoals geluid, licht of geur.
- De verwerking van prikkels verloopt via zintuigcellen (receptoren), die impulsen naar het centrale zenuwstelsel (CZS) sturen.
Gedragssystemen en gedragsketens
- Gedragssystemen bestaan uit meerdere handelingen die een gemeenschappelijk doel hebben, zoals voedingsgedrag of voortplantingsgedrag.
- Een gedragsketen is een reeks handelingen die elkaar in een vaste volgorde opvolgen, zoals de balts bij dieren.
Ethogram en protocol
- Ethologen beschrijven gedrag met een ethogram, een objectieve lijst van mogelijke handelingen van een dier.
- Met een protocol wordt vastgelegd hoe vaak en in welke volgorde handelingen worden uitgevoerd.
Paragraaf 4: Vorming van het gedrag
- Je kunt verklaren dat gedrag deels erfelijk is bepaald.
- Je kunt leerprocessen herkennen en beschrijven en de functie daarvan uitleggen.
Gedrag wordt bepaald door zowel aangeboren als aangeleerde eigenschappen. Het ontstaat door de interactie tussen een organisme en zijn omgeving en wordt beïnvloed door prikkels, motivatie en terugkoppeling.
Prikkels en motivatie
- Interne prikkels geven informatie over de voedingstoestand, vochtbalans of temperatuur.
- Externe prikkels verschaffen informatie over de omgeving, zoals de aanwezigheid van voedsel of een partner.
- Motivatie (drang) bepaalt of een gedragssysteem wordt geactiveerd, bijvoorbeeld voedingsdrang, vluchtdrang of voortplantingsdrang.
Terugkoppeling en leerprocessen
- Gedrag verandert door terugkoppeling: succesvolle handelingen worden herhaald, terwijl ineffectieve acties verminderen.
- Gedrag kan ook door leerprocessen worden beïnvloed, zoals gewenning, inprenting, conditionering en imitatie.
- Adequaat gedrag vergroot de overlevingskansen en kan door natuurlijke selectie in een populatie toenemen.
Periodieke invloeden
- Gedrag wordt beïnvloed door periodieke veranderingen zoals het slaap-waakritme en voortplantingscycli.
- Hormonen spelen een belangrijke rol, zoals bij de toename van voortplantingsdrang in bepaalde seizoenen.
Gedrag wordt beïnvloed door ervaring, omgevingsfactoren en sociale interacties. Dieren en mensen passen hun gedrag aan om hun overlevingskansen en voortplantingssucces te vergroten.
Leren en aanpassen
- Inzicht: Een dier of mens past eerder opgedane kennis toe om een probleem op te lossen.
- Imitatie: Gedrag wordt gekopieerd van soortgenoten.
- Conditionering: Gedrag wordt aangepast door beloningen of straffen, bijvoorbeeld door trial-and-error of klassieke conditionering.
- Gewenning: Een dier of mens reageert minder sterk op een herhaalde prikkel.
- Inprenting: Gedrag wordt aangeleerd in een gevoelige periode en is vaak onomkeerbaar.
Sociaal gedrag
- Dieren en mensen vertonen sociaal gedrag om conflicten te vermijden, samenwerking te bevorderen of hiërarchie vast te stellen.
- Territoriumgedrag en dominantie bepalen de verdeling van voedsel, partners en leefruimte.
- Samenwerking binnen groepen kan leiden tot complexe sociale structuren, zoals bij bijen, wolven en primaten.
Balts en voortplantingsgedrag
- Baltsgedrag speelt een cruciale rol bij partnerkeuze en verhoogt de voortplantingskansen.
- Rituelen en signalen helpen bij het aantrekken van een partner en het voorkomen van agressie tussen rivalen.
Paragraaf 5: Sociaal gedrag bij dieren
- Je kunt de functie van verschillende vormen van sociaal gedrag uitleggen en aangeven hoe dit gedrag de overlevingskansen van organismen evolueert.
- Je kunt uitleggen hoe sociaal gedrag evolueert.
Sociaal gedrag omvat alle interacties tussen individuen binnen een groep en speelt een belangrijke rol in samenwerking, conflicthantering en voortplanting.
Vormen van sociaal gedrag
- Territoriumgedrag: Individuen verdedigen een gebied om voedsel, partners of nestplaatsen veilig te stellen.
- Dominantie: Binnen sociale groepen ontstaat een rangorde, waarbij dominante dieren de meeste rechten hebben.
- Agressie en verzoening: Conflicten worden opgelost door dreiggedrag of onderwerping om onnodige gevechten te vermijden.
- Samenwerking: Individuen werken samen om bijvoorbeeld voedsel te verzamelen, jongen te verzorgen of roofdieren af te weren.
Communicatie binnen groepen
- Lichaamstaal en geluiden worden gebruikt om informatie over te brengen.
- Geurstoffen (feromonen) spelen een rol in territoriumafbakening en voortplanting.
- Visuele signalen helpen bij dreiging, balts en groepscohesie.
Voor- en nadelen van groepsvorming
✅ Voordelen:
- Bescherming tegen predatoren.
- Meer kans op voedsel en partners.
- Efficiëntere opvoeding van jongen.
❌ Nadelen:
- Concurrentie om voedsel en status.
- Grotere kans op ziekteverspreiding.
Paragraaf 6: Gedrag bij mensen
- Je kunt aan de hand van een context toelichten wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen gedrag bij mensen en dieren.
Menselijk gedrag wordt beïnvloed door biologische, psychologische en sociale factoren. Erfelijkheid, omgevingsinvloeden en leerprocessen spelen een rol bij de ontwikkeling van individueel en sociaal gedrag.
Invloed van erfelijkheid en omgeving
- Aangeboren gedrag: Bepaalde gedragingen zijn genetisch bepaald, zoals reflexen en basisemoties.
- Aangeleerd gedrag: Door opvoeding, cultuur en ervaringen ontwikkelen mensen complex gedrag, zoals normen en waarden.
Sociale beïnvloeding en cultuur
- Socialisatie: Gedrag wordt aangepast door opvoeding, onderwijs en maatschappelijke verwachtingen.
- Groepsdruk: Mensen passen zich vaak aan de normen van een groep aan om acceptatie te verkrijgen.
- Communicatie: Taal en lichaamstaal zijn essentieel voor interactie, samenwerking en emotionele expressie.
Invloed van emoties en motivatie
- Emoties sturen gedrag en beïnvloeden besluitvorming.
- Motivatie ontstaat door behoeften, zoals voedsel, sociale contacten en zelfontplooiing.